
Jurisprudentie
BB8371
Datum uitspraak2007-11-21
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702717/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702717/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft verweerder aan appelante een last onder dwangsom opgelegd.
Uitspraak
200702717/1.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging "Christelijke Muziekvereniging DAP Apeldoorn", gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2006 heeft verweerder aan appelante een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 9 maart 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het door appellante hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 april 2007, beroep ingesteld.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2007, waar appellante, vertegenwoordigd door A.J. Westerveld en S. van der Meulen en verweerder, vertegenwoordigd door R.A. Feber en H.J.M. Langes, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante heeft een clubhuis met een buitenterrein aan de Lolbroekseweg 6 te Apeldoorn. Verweerder heeft bij een op 8 april 2004 uitgevoerd geluidonderzoek (hierna: het geluidonderzoek) geconstateerd dat tijdens het uitvoeren van repetities op het buitenterrein van deze inrichting de in voorschrift 1.1.1 van bijlage B van het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) gestelde geluidgrenswaarden gedurende de avondperiode zijn overtreden. De bij het besluit van 3 oktober 2006 opgelegde last onder dwangsom strekt tot voorkoming van herhaling van deze overtreding.
2.2. Appellante betoogt dat het geluidonderzoek niet meer actueel en representatief is, waardoor verweerder dit geluidonderzoek ten onrechte aan het primaire besluit ten grondslag heeft gelegd. Zij voert aan dat de situatie na het geluidonderzoek is gewijzigd, nu in de directe omgeving van het clubhuis meer bebouwing - waaronder een uit meerdere bouwlagen bestaande sportschool en een uit meerdere bouwlagen bestaand appartementencomplex - is gekomen.
2.3. Uit het geluidonderzoek kan worden afgeleid dat tijdens de repetities bij een aanzienlijk aantal woningen in de omgeving de in het Besluit gestelde geluidgrenswaarden worden overtreden. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat de aanwezigheid van een aantal nieuwe gebouwen in de omgeving van het clubhuis daarin geen wezenlijke verandering heeft gebracht. Deze gebouwen hebben slechts voor een gedeelte van de in de omgeving gelegen woningen afschermde werking. Ook zonder het verrichten van een nieuw geluidonderzoek kon verweerder ten tijde van het opleggen van de last concluderen dat nog steeds een overtreding van de in het Besluit gestelde geluidgrenswaarden plaatsvond. Dat dit het geval is blijkt overigens ook uit een recent door verweerder uitgevoerd geluidonderzoek. Verweerder was bevoegd om tegen deze overtreding handhavend op te treden.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.5. Appellante betoogt dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen, nu slechts één persoon over geluidsoverlast klaagt en de duur en frequentie van de mogelijke geluidsoverlast die omwonenden door de overtreding kunnen ondervinden beperkt is.
2.6. Verweerder ontvangt reeds gedurende enkele jaren klachten over geluidoverlast vanwege het in werking zijn van de inrichting. Het aantal klagenden of het aantal indieners van een verzoek tot handhaving is voor de rechterlijke toetsing van een besluit tot handhaving op zichzelf niet van belang. Dat een overtreding door het overgrote deel van de (direct) omwonenden mogelijk niet als overlast wordt ervaren, neemt niet weg dat de in het Besluit gestelde geluidgrenswaarden zijn overschreden. In zoverre heeft verweerder terecht geen bijzondere omstandigheid aanwezig geacht om af te zien van handhavend optreden. Hetgeen appellante in beroep betoogt geeft geen aanleiding voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan moet worden afgezien. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht de last onder dwangsom opgelegd en deze last in bezwaar terecht gehandhaafd.
2.7. Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Zijpp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
262-517.